Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1498

Datum uitspraak1993-05-26
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers29114
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gewezen op het beroep in cassatie van H. Roetman te Dronten tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 20 augustus 1992 betreffende na te melden voldoening op aangifte van overdrachtsbelasting. 1. Voldoening, bezwaar en geding voor het Hof Belanghebbende heeft ter zake van een door hem op 16 april 1987 verkregen onroerende zaak op aangifte overdrachtsbelasting voldaan ten bedrage van ƒ 20.544,--. In zijn uitspraak op het daartegen gemaakte bezwaar heeft de Inspecteur besloten geen teruggaaf te verlenen. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak vernietigd en belanghebbende alsnog niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar. 2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een klacht aangevoerd. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend. 3. Beoordeling van de klacht 3.1. Het Hof heeft als vaststaand aangemerkt dat aan de voet van een op 16 april 1987 voor notaris A.F.M. Vos te Dronten verleden akte is vermeld dat ƒ 20.545,20 aan overdrachtsbelasting verschuldigd was wegens een verkrijging van een onroerende zaak door belanghebbende en dat belanghebbende dienaangaande een bezwaarschrift heeft ingediend dat op 27 juli 1987 ter inspectie is ingekomen. 3.2. Het Hof heeft, gelet op het bepaalde in artikel 19, lid 3, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de Wet) en de artikelen 2 en 8, lid 1, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer, terecht geoordeeld dat in het standpunt van partijen dat de belasting tijdig is voldaan, ligt besloten dat het voormelde bedrag uiterlijk op maandag 18 mei 1987 van de rekening-courant van de notaris is afgeschreven. 3.3. Hiervan uitgaande heeft het Hof belanghebbende terecht alsnog niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar aangezien de bezwaartermijn van artikel 24 van de Wet door het op 27 juli 1987 ingekomen bezwaarschrift van belanghebbende was overschreden. 3.4. Belanghebbende betoogt dat uit een brief van het Ministerie van Financiën aan de Koninklijke Notariële Broederschap, gepubliceerd in het Weekblad voor Privaatrecht, Notariaat en Registratie van 11 augustus 1984, kan worden afgeleid dat nog tijdig in de zin van artikel 19 van de Wet kan worden betaald indien de overdrachtsbelasting is voldaan binnen één maand nadat de transportakte ter registratie is aangeboden zodat te dezen, nu de akte op 27 april 1987 der registratie is aangeboden, nog sprake zou zijn van tijdige betaling voor zover deze in de periode tot 27 mei heeft plaatsgevonden. 3.5. Dit betoog faalt reeds omdat in voormelde brief, en de met die brief samenhangende Resolutie van 26 juli 1984, nr. 584-16 704, gepubliceerd in V-N van 18 augustus 1984, nr. 30, slechts is aangegeven wanneer in geval van niet tijdige betaling de inspecteur zeker zal overgaan tot het opleggen van een naheffingsaanslag. 4. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep en bepaalt dat door de Griffier van de Hoge Raad aan belanghebbende wordt terugbetaald het ter zake van de vervanging van de mondelinge uitspraak bij het Hof gestorte bedrag van ƒ 150,--. Dit arrest is gewezen door de raadsheer Wildeboer als voorzitter, en de raadsheren Urlings en Zuurmond, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van der Vegt, in raadkamer van 26 mei 1993.